Zo ver ik kan zien slingert het smalle voetpad voor me uit. Grillige boomwortels kronkelen over de aangestampte aarde, hier en daar ligt een grote bemoste steen – ik moet oppassen dat ik niet struikel. Laag bij de grond, links en rechts van het pad, groeien bosbessenstruiken, groene kruipplantjes, pollen gras en grote klavers, sommige met dauwdruppels erin. Ertussen stan stervormige witte bloempjes, sierlijke blauwe grasklokjes en, iets hoger, vrouwenmantel en monnikskap met de bloemen nog in de knop. Lichtgroene varens schieten hoog op tussen de dennen en berkenbomen, die reiken tot in de hemel. Als ik mijn hoofd in mijn nek leg, zie ik het blauw tussen de takken.
In brede, schuine banen valt zonlicht tussen de stammen door en waar het de aarde raakt, lichten doet stukjes bosgrond felgroen op. Damp kringelt op in de lichtstralen. Ik sta stil, sluit mijn ogen en snuif de kruidige geur op van hars en dennennaalden. Een windvlaag ruist door de toppen van de bomen – even maken de berkenblaadjes een zilveren geluid. In de verte murmelt een stroompje. Vogeltjes kwetteren, insecten zoemen, onzichtbare dieren scharrelen in het struikgewas en toch… is het stil.
Hier bestaat geen tijd, geen haast. Het bos heeft niemand nodig en stoort zich aan niemand. Al mijn zintuigen staan op scherp en toch is mijn hoofd volkomen leeg. Ik ben mezelf vergeten.
Hier wil ik blijven, één met de natuur. Zonder woorden, zonder verlangens, zonder angst. Onopgemerkt, maar volmaakt gelukkig.
Dit is de proloog van het boek Onderweg. Alleen over het St. Olavspad door Francine Postma.